Houdt de boot goed recht !!!
Hou de schoten strak, behalve in heel lichte - of erg harde wind.
Hang zoveel mogelijk uit wat nodig is bij de heersende windsterkte.
Laat de schoot alleen wat vieren als laatste middel  om de boot recht te houden.
Hou voortdurend het voorlijk van de fok in de gaten. Wijzig je koers zodra het bij het voorlijk gaat killen. Kijk naar de “telltales”. Hou deze horizontaal.
Hak met de boeg niet in de golven maar geef iets mee.
Wees bedacht op windschiftingen en vlagen.
Hou je omgeving in de gaten. Wie er vaart, waar en met welke koers.
Aan de wind varen is spannende bezigheid bij het zeilen. Je vaart immers schuin tegen de wind in. Je kan daardoor een punt bereiken dat in de wind ligt. Daardoor ben je de wind te slim af want die wil jouw boot terug blazen.
 

Wat we al weten is dat de zeilboot niet recht tegen de wind in kan varen. De zeilen gaan klapperen en je wordt achteruit geblazen. Onder een hoek van ongeveer 45º kunnen we de zeilen gebruiken om toch tegen de wind in te komen.
Zo vaar je “aan de wind”.
Wat is aan de wind
Sturen
Bij het aan de wind zeilen moeten de schoten van grootzeil en fok strak aangehaald worden.
Met je gewicht hou je de boot recht.
Je stuurt de boot zo hoog mogelijk aan de wind. Stuur ook niet te hoog want dan vangt het zeil onvoldoende wind en gaat killen. Het eerste is dat merkbaar bij het voorlijk van de fok. Als je dat ziet moet je een beetje afvallen  zodat de zeilen weer over het hele oppervlak  wind vangen.
Probeer steeds de  koers zodanig te leggen dat de zeilen net niet killen. Heb je “telltales” in je fok dan moeten deze horizontaal langs de  fok liggen. Hangt de loefwaartse naar beneden dan iets afvallen. Is de lijwaartse “telltale” niet horizontaal dan wat oploeven.
De zeilen
Boottrim
Zwaard
Vlagen
Zeil je bij lichte of matige wind dan zal je de schoten niet veel  hoeven bijstellen. Houdt deze strak aan.
Concentreer je voornamelijk op een  juiste koers t.o.v. de wind.
Als de fokkeschoot in de klem zit moet de fokkemaat het eind in de hand houden om  bij een plotselinge windvlaag deze uit de klem te kunnen trekken.
In vlak water  breng je het gezamenlijk zwaartepunt van stuurman en fokkemaat wat naar voren ongeveer op 1/3 achter de voorkant van het doft en spiegel.
In ruw water zit de stuurman met een been tegen de achterste drijflichaam.
De fokkemaat bevindt zich op de hoogte van het doft.
Houdt de boot absoluut recht, behalve in hele lichte wind dan moet hij een beetje lijwaarts hellen.
Het zwaard moet bij het aan de wind zeilen helemaal naar beneden.
Wanneer er een vlaag over je heen gaat hang je verder uit en stuur je een paar graden op in de wind.
Helt de boot dan nog teveel, dan laat je het grootzeil iets schieten.
Als de boot meer snelheid krijgt kan je het grootschoot weer aanhalen.
Als de vlaag over is breng je jouw gewicht weer naar binnen en ga je weer naar je oude koers.
Zeiltrim
Het zeil moet bij “aan de wind” zeilen vlakker staan dan bij andere koersen.
De neerhouder moet de normale spanning hebben. In harde wind wat strakker.
De neerhaler (voorlijkstrekker) moet zo zij aangehaald dat de grootste bolling op 2/5 ligt vanaf de mast.
Er mogen geen  horizontale plooien bij het voorlijk zitten.
Hoe sterker de wind hoe strakker moet de uithaler (onderlijkstrekker) staan. Daarmee verminder je de bolling onder in je zeil.
In knobbelig water kan je de uithaler beter wat losser zetten Je kan dan weliswaar niet zo hoog aan de wind komen maar de boot heeft meer kracht om over de golven te varen en houdt  dus snelheid.
Denk er aan !
Zo      of      Zo
*
*
*
*
*

*
*
*