Op de rivieren ontstaat stroom door het water dat naar zee stroomt. ( Waal, IJssel, Rijn en Maas). De sterkste stroom gaat door de buitenbocht van een slingerende rivier. Het is daar ook het diepst. In de binnenbocht gaat de stroom wat minder snel , daardoor zakt er daar meer slip naar de bodem en wordt het daar ondieper.
De rivieren worden voor de scheepvaart in het midden op diepte gehouden door kribben.